Gewetensconflict

door Raymond Franz

Voormalig lid van het Besturend Lichaam van Jehovah's Getuigen

Hoofdstuk 3:

HET BESTURENDE LICHAAM

 

"Niet dat wij de meesters over uw geloof zijn, maar wij zijn medewerkers tot uw vreugde, want gij staat door [uw] geloof."

— 2 Korintiërs 1:24.

 

DE bovenstaande uitspraak van Paulus kwam herhaaldelijk in mij op in de periode van negen jaar waarin ik deel uitmaakte van het Besturende Lichaam van Jehovah's Getuigen. Ik zou willen dat alle Jehovah's Getuigen eens zouden kunnen ervaren wat het betekent hiervan deel uit te maken. Misschien dat zij dan in staat zijn te begrijpen wat met woorden alleen niet over te brengen is.

Om duidelijk te maken wat het Besturende Lichaam is: Jehovah's Getuigen geloven dat Christus Jezus zijn gemeente voedt en bestuurt door middel van een "getrouwe en beleidvolle slaaf"-klasse. Deze klasse is samengesteld uit een "overblijfsel" van de 144.000 personen die gezalfd zijn als erfgenamen van zijn hemelse koninkrijk.[1]

Van deze klasse treedt echter een zeer klein aantal personen op als Besturend Lichaam, dat de bestuurlijke aangelegenheden vervult voor de circa 8700 hedendaagse "gezalfden" waaruit het is genomen, maar ook voor de circa vijf miljoen andere personen die zich bij de gezalfden hebben aangesloten en niet als "hemelse erfgenamen" worden gezien.

Toen ik in 1971 lid werd van het uit elf leden bestaande Besturende Lichaam[2] (dit aantal groeide in 1977 uit tot achttien en ligt heden ten dage op tien), leek dit mij een enorme verantwoordelijkheid. De vergaderingen vonden wekelijks plaats, en nadat ik er een paar had bijgewoond bleek dat het er heel anders toeging dan ik had verwacht.[3]

Kort tevoren was een regeling ingegaan waarbij het voorzitterschap rouleerde. Vice-president Fred Franz was dat jaar voorzitter. De president van de corporatie, Nathan Knorr, bepaalde echter wat raadzaam was om met het Lichaam te bespreken. Over het algemeen was het pas staande de vergadering dat wij kennis namen van de zaken die besproken moesten worden. Een aantal weken lang behelsden deze bijeenkomsten niets anders dan het doornemen van lijsten waarin reizende vertegenwoordigers in de verschillende landen werden voorgedragen. Hierbij werden naam, leeftijd, doopdatum, of de persoon wel of niet tot de "gezalfden" behoorde en het aantal jaren volle-tijddienst voorgelezen. In bijna alle gevallen waren het slechts namen voor ons; zelden kenden wij de mensen om wie het ging persoonlijk. Nadat wij geluisterd hadden naar het oplezen van dergelijke lijsten afkomstig uit Suriname of Zambia of Sri Lanka, was het dus de bedoeling dat wij over de aanstelling van deze mensen stemden. Ik herinner mij dat Thomas Sullivan (gewoonlijk "Bud" genoemd) destijds ruim tachtig was. Hij was bijna blind en had een zwakke gezondheid. Regelmatig viel hij tijdens de vergadering in slaap en wij vonden het een beetje gênant om hem wakker te maken en hem te vragen zijn stem uit te brengen over zaken die aan hem voorbijgegaan waren. Soms duurde de hele vergadering maar kort. Van één ervan kan ik me nog herinneren dat deze, inclusief het openingsgebed, slechts zeven minuten duurde.

Van tijd tot tijd bracht president Knorr wat "probleemcorrespondentie" mee waarin het ging om het gedrag van individuele Getuigen. Het Lichaam moest dan beslissen welk standpunt er ten opzichte van deze personen moest worden ingenomen. Betrof het gedrag dat om uitsluiting vroeg, mildere maatregelen, of moest er niets ondernomen worden? In die tijd (en dat was zo tot 1975) moesten alle beslissingen unaniem genomen worden. Na discussie werd er een motie opgesteld en als men het over de formulering ervan eens was vroeg de voorzitter ons de handen op te steken. Wanneer de stemming niet unaniem was doordat zo nu en dan sommigen een motie niet steunden, werd er doorgaans naar een compromis gezocht dat wél unaniem aangenomen kon worden. Onder dergelijke omstandigheden spreekt het vanzelf dat men een zekere druk voelt om zich naar de meerderheid te richten om niet uit de toon te vallen. Er waren stemmingen waarbij ik mijn hand niet opstak, maar in de regel sloot ik me bij de meerderheid aan. In de weinige gevallen waarin mijn tegenstem ertoe leidde dat iemand een compromisvoorstel deed, stemde ik gewoonlijk dáármee in en koos ik de zijde van de meerderheid, zelfs als het voorstel mij ook niet geheel juist leek. Het leek noodzakelijk om zich bij de meerderheid aan te sluiten wanneer een zaak beslist móést worden en het de bedoeling was knopen door te hakken in plaats van op een patstelling uit te komen. Er begonnen echter kwesties aan de orde te komen die dit steeds moeilijker voor mij maakten.

Naarmate de weken voorbijgingen werden er discussies gevoerd over onderwerpen als de vraag of een vader ouderling kan zijn als hij toestaat dat zijn zoon of dochter al op achttienjarige leeftijd trouwt, of iemand geschikt is om ouderling te zijn als hij goedkeurt dat zijn zoon of dochter een hogere opleiding volgt [4], of iemand geschikt is om ouderling te zijn als hij onregelmatige diensten heeft en soms gemeentevergaderingen mist, of ouderlingen indirecte bewijzen van overspel dan wel de bewering van een vrouw dat haar man overspel aan haar bekend heeft, kunnen accepteren, en of op grond hiervan voldoende schriftuurlijke basis aanwezig is om te scheiden en te hertrouwen, of een scheiding schriftuurlijk aanvaardbaar is in een situatie waar weliswaar van overspel sprake is, maar waar de schuldige in plaats van de onschuldige partij om echtscheiding vraagt[5], of een scheiding die op andere gronden dan overspel is aangegaan, geldig is wanneer er, nadat de scheiding is uitgesproken, bewijzen aan het licht komen van overspel dat voor de scheiding is gepleegd (en wat als na een dergelijke scheiding overspel wordt gepleegd?), of een onschuldige huwelijkspartner die seksuele betrekkingen heeft met zijn of haar overspelige partner (nadat deze daarvan bekentenis heeft gedaan), daarmee het recht verliest te scheiden en vervolgens te hertrouwen, of het voor een Getuige gepast is een geldboete te betalen als deze boete is opgelegd vanwege een overtreding van een wet in verband met het predikingswerk of vanwege het standpunt dat wordt ingenomen om aan het geloof van de Getuigen vast te houden[6], of het juist is via het Rode Kruis voedsel te sturen of andere vormen van humanitaire hulp te verlenen (waar het om ging is dat het kruis een religieus symbool is, waardoor het Rode Kruis een bepaald religieus karakter zou hebben; er ontstond hierover een langdurige discussie die in een volgende vergadering moest worden voortgezet), of het wel juist is als het Genootschap via dubieuze kanalen geld in bepaalde landen binnensluist (zoals bijvoorbeeld in Indonesië gebeurde) waardoor de Amerikaanse dollar meer opbrengt en wetend dat de wetten in het desbetreffende land dit niet toestaan en ook of men bepaalde apparatuur in een land kan invoeren zonder de hoge invoerrechten te betalen die door de wet worden opgelegd, of Getuigen die bij een vakbond zijn aangesloten mogen deelnemen aan een verplichte staking en of zij als alternatief voor een opdracht als stakers te gaan posten, een vakbondsopdracht om schoonmaakwerk te doen in de gebouwen of op de terreinen van de bond mogen accepteren, of Getuigen gehoor mogen geven aan een oproep voor militaire dienst die niets anders inhoudt dan het werken op de katoenvelden (dit gebeurde in Bolivia).

Dit is slechts een kleine greep uit de onderwerpen die gedurende de eerste twee jaren waarin ik lid was van het Besturende Lichaam, werden besproken. Het effect van onze beslissingen op het leven van anderen was dramatisch. In kwesties van bijvoorbeeld echtscheiding fungeerden gemeente-ouderlingen als een soort religieuze rechtbank. Als zij niet van de geldigheid van een echtscheiding overtuigd waren, werd iemand die de scheiding toch doorzette en later hertrouwde, uitgesloten.

Een kwestie die hiervoor niet is genoemd, maar die tot uitgebreide discussies aanleiding gaf, betrof een echtpaar uit Californië. In hun slaapkamer waren lectuur en foto's over ongebruikelijke seksuele praktijken aangetroffen. (Ik herinner mij niet dat ons werd verteld hoe degene die dit had gemeld eigenlijk toegang had gehad tot de slaapkamer van het echtpaar.) Onderzoek en ondervraging door de plaatselijke ouderlingen bevestigden dat het echtpaar er andere manieren van seksuele omgang op nahield dan alleen genitale gemeenschap[7] De ouderlingen richtten zich schriftelijk tot Brooklyn en het Besturende Lichaam moest beslissen of er actie tegen het echtpaar moest worden ondernomen, en zo ja, welke.

Tot op het moment dat de brief die ochtend aan ons werd voorgelezen, had niemand van ons, behalve de president, gelegenheid gehad om over de kwestie na te denken. Toch werd binnen een paar uur het besluit genomen dat het echtpaar moest worden uitgesloten. Daarna werd dit als een officiële gedragsregel gepubliceerd die van toepassing was op iedereen die zich tóch aan dergelijke praktijken overgaf.[8] Het gepubliceerde materiaal werd op een dusdanige wijze begrepen en toegepast, dat huwelijkspartners zich in het algemeen verplicht voelden de ouderlingen in te lichten als dergelijke praktijken in hun huwelijk plaatsvonden of zich aan het ontwikkelen waren, hetzij met wederzijdse instemming, hetzij op initiatief van een van beiden. (In deze laatste situatie werd er verwacht dat, indien degene die het initiatief nam niet zelf de ouderlingen wilde inlichten, de ander dat moest doen.) Het nalaten om met zo'n kwestie voor de dag te komen wordt over het algemeen gezien als een teken van een weinig berouwvolle houding en kan een argument zijn om iemand uit te sluiten. Het geloof dat men door uitsluiting afgesneden wordt van de enige organisatie waar redding gevonden kan worden, maar ook van familieleden en vrienden, oefent op iemand grote druk uit te conformeren, ongeacht hoe moeilijk het bekennen (of het melden) aan de ouderlingen ook is.

Het besluit van het Besturende Lichaam in 1972 resulteerde in een groot aantal "rechterlijke verhoren" door meldingen en bekentenissen van dergelijke seksuele praktijken. Vrouwen kwamen hierbij in pijnlijke verlegenheid als zij antwoord moesten geven op vragen van ouderlingen over de intieme zaken van hun huwelijksleven. Veel huwelijken waarin een van de partners geen Getuige was, maakten een moeilijke periode door. In zo'n situatie protesteerde de partner die geen Getuige was vaak krachtig tegen wat hij of zij beschouwde als een onwettige inbreuk op de slaapkamerprivacy. Een aantal huwelijken werd ontwricht en eindigde in echtscheiding.[9]

Gedurende een periode van vijf jaar kwam er een ongekende hoeveelheid brieven binnen. In de meeste werd de vraag gesteld of de leden van het Besturende Lichaam wel schriftuurlijke gronden hadden om zich in dergelijke mate in het privé-leven van anderen te mengen. Men gaf te kennen dat men moeilijk kon inzien dat de argumenten die in de publicaties ter ondersteuning van het ingenomen standpunt naar voren werden gebracht, steekhoudend waren. Het belangrijkste schriftgedeelte waarop men zich verliet was Romeinen hoofdstuk één, de verzen 24-27, waar over homoseksualiteit wordt gesproken. Degenen die naar het Genootschap schreven, wezen erop dat zij niet goed begrepen dat dit ook van toepassing was op heteroseksuele betrekkingen tussen getrouwde paren.) Andere brieven, meestal geschreven door vrouwen, lieten verwarring en angst zien, omdat deze vrouwen onzeker waren of hun "seksuele voorspel" wel geoorloofd was.

Eén vrouw zei dat zij hierover met een ouderling had gesproken en dat hij haar de raad had gegeven het Besturende Lichaam te schrijven "om zeker te zijn". Dus schreef zij dat zij en haar man intens van elkaar hielden. Zij beschreef vervolgens een "bepaald type voorspel" dat zij gewoonlijk bedreven, zeggend: "Ik geloof dat het een kwestie van het geweten is, maar ik schrijf jullie om zeker te zijn." Ze besloot met:

"Ik ben vreselijk bang en verdrietig en maak me nu nog meer zorgen over [mijn mans] gevoelens ten aanzien van de waarheid. Ik weet dat jullie me zullen vertellen wat ik moet doen."

In een andere typerende brief schreef een ouderling dat hij een probleem had dat hij voor zichzelf opgelost wilde zien. Daarom leek het hem "het beste contact op te nemen met de 'moeder' voor raad.[10] Het betrof een seksueel aspect van zijn huwelijk. Hij schreef dat hij en zijn vrouw niet goed wisten "waar de lijn te trekken tussen het voorspel en de werkelijke seksuele daad". Hij en zijn vrouw zouden "elk advies naar de letter opvolgen", zo verzekerde hij het Genootschap.

Deze brieven illustreren dat deze mensen zóver waren gekomen dat zij een blind vertrouwen in het Besturende Lichaam hadden. Zij geloofden dat de mannen in dat Lichaam hun konden vertellen waar de "grens te trekken", zelfs in de intieme aangelegenheden van hun persoonlijke leven. Zij wilden deze grens nauwgezet "naar de letter" in acht nemen.

Het Genootschap beantwoordde vele brieven. Als het erom ging welk seksueel voorspel verboden was en welk niet, werd dikwijls gepoogd beperkte opheldering te geven (niet precies zeggen waar het op stond).

In een memo van juni 1976, geschreven door een lid van de dienstafdeling van het Genootschap, werd verslag gedaan van een telefoongesprek met een docent van een school voor ouderlingen. De docent had gebeld naar aanleiding van de problemen van een ouderling die de school had bijgewoond en die had bekend dat er in zijn huwelijk bepaalde veroordeelde seksuele praktijken plaatsvonden. Het memo vermeldt:

"Broeder [hier wordt de naam van de docent genoemd] besprak de kwestie uitvoerig met hem om te bepalen of het werkelijk om orale gemeenschap ging.... [De docent] zei hem dat hij, gezien de omstandigheden, naar de andere leden van het comité behoorde te gaan. Toevallig zaten de twee andere leden van het comité ook in de klas, en dus ging hij naar hen toe en sprak met hen. [De docent] vroeg zich nu af wat hij verder moest doen.... Hij kreeg het advies om een volledig verslag naar het Genootschap te sturen, zodat hij in de toekomst in dergelijke omstandigheden instructies had om de zaken af te handelen zonder dat hij hoefde te bellen."

Dit illustreert de mate waarin ondervragingen in intieme aangelegenheden plaatsvonden en de mate waarin het hoofdbureau de supervisie had op de hele situatie.

De een na de andere brief toont aan dat de betrokken personen zich tegenover God verantwoordelijk voelden om iedere afwijking van de door het Besturende Lichaam vastgestelde norm aan de ouderlingen te rapporteren. Een man in een staat in het middenwesten van Amerika, die bekend had dat hij de beslissing van het Besturende Lichaam ten aanzien van zijn huwelijkse betrekkingen met zijn vrouw had geschonden, kreeg van de ouderlingen te horen dat zij hierover een brief naar het Genootschap aan het schrijven waren. Hij schreef eveneens een brief. Acht weken gingen voorbij en uiteindelijk schreef hij naar Brooklyn: "Het wachten, de angst en de spanning zijn bijna teveel om te dragen." Hij schreef dat alle toewijzingen die hem in de gemeente waren gegeven, nu waren ingetrokken, met inbegrip van het uitspreken van een gebed in de gemeente, en verder schreef hij: "Bijna iedere week raak ik wel weer iets kwijt waar ik zo'n dertig jaar voor heb gewerkt en gebeden." Hij drong als volgt aan op een antwoord:

"Ik moet zo snel mogelijk van de onzekerheid af hoe ik er bij Jehovah's organisatie voorsta."

Sommige ouderlingen streefden naar een wat gematigder benadering van de kwestie. Hiermee riskeerden zij een officiële berisping van het hoofdbureau in Brooklyn. Neem bijvoorbeeld de volgende brief:

 

SCE:SSE44 augustus 1976

Het lichaam van ouderlingen van
de gemeente W.........
van Jehovah's Getuigen, M.........
p/a .....................
W......... M ...............

 

Geliefde broeders,

Wij hebben een kopie ontvangen van de brief van het comité van de gemeente S............ in Californië, gedateerd 21 juli, waarin zij schrijven over kwesties betreffende J............

Wij willen graag weten of sommige ouderlingen in de gemeente onjuiste raad hebben gegeven over kwesties die met orale seks te maken hebben. Als een ouderling in de gemeente tegen getrouwde personen heeft gezegd dat het niet verkeerd is wanneer zij orale seks hebben, op welke gronden werd deze raad dan gegeven? Als er verkeerde raad is gegeven, laat ons dan weten of er stappen zijn genomen om elk verkeerd begrip bij de personen die verkeerde raad hebben gekregen, recht te zetten en laat ons weten of de erbij betrokken ouderlingen nu instemmen met wat in de publicaties van het Genootschap met betrekking tot orale seks staat vermeld.

Broeders, als iemand van jullie als ouderling aan individuele personen raad heeft gegeven dat orale seks is toegestaan als voorspel vóór de eigenlijke seksuele omgang, dan was dergelijke raad niet juist.

Bedankt voor jullie aandacht ten aanzien van de bovenstaande kwestie. Moge Jehovah's rijke zegen met jullie zijn, er voortdurend naar strevend op voorbeeldige wijze voor jullie verantwoordelijkheden als ouderlingen zorg te dragen.

Jullie broeders,

 

cc: Rechterlijk comité van de
gemeente S...............
van Jehovah's Getuigen, Ca

 

Het bovenstaande is [vertaald naar] een fotokopie van de brief die door de dienstafdeling naar een lichaam van ouderlingen werd gezonden (namen en specifieke plaatsen zijn onherkenbaar gemaakt).[11]

Het is interessant dat sommige ouderlingen van mening waren dat het standpunt van het Besturende Lichaam in feite nog toegeeflijk en voorzichtig genoemd kon worden. In een brief geschreven door een ouderling in de Verenigde Staten wordt gezegd:

"Sommigen van de oudere broeders vonden dat het Besturende Lichaam wel verder had kunnen gaan bij het veroordelen van onnatuurlijke praktijken onder getrouwde paren, door ook bepaalde houdingen bij de seksuele gemeenschap te veroordelen..."

Later drukte de ouderling zijn eigen gevoelens als volgt uit:

"Gezien het feit dat Jehovah in dit hoofdstuk [18] van Leviticus, alsook in andere hoofdstukken, heel gedetailleerd inging op seksueel gedrag, kan men zich afvragen waarom er geen uitspraak is gedaan betreffende aanvaardbare en niet aanvaardbare wijzen van gemeenschap binnen het huwelijk? Zou dat niet voor de hand hebben gelegen, indien Jehovah had gewild dat dit terrein van de persoonlijke en intieme aangelegenheden der geslachtelijke vereniging bij gehuwden toegankelijk zou zijn voor kritisch onderzoek of de uitspraken van de 'rechters' of 'oudere mannen' van Isral, waardoor gepaste actie kon worden ondernomen tegen personen die zondigen?"

Onder degenen die de gevolgen van de regels van de organisatie ondervonden waren ook personen van wie de normale seksuele functies ernstig waren verstoord door een operatie of een ongeluk. Enkelen van hen gaven hun misnoegen te kennen over de positie waarin zij door het besluit van het Besturende Lichaam waren terechtgekomen.

Iemand die op zo'n manier impotent was geraakt, was toch nog in staat geweest om zijn huwelijk op een van de manieren die nu door de organisatie was veroordeeld, seksuele invulling te geven. Hij zei dat, voordat de regels van het Besturende Lichaam gepubliceerd werden, hij zich ondanks zijn opgelopen handicap toch volledig man was blijven voelen, omdat hij zijn vrouw nog steeds kon bevredigen. Nu, zo schreef hij, voelde zijn vrouw zich verplicht te gehoorzamen. Omdat hij van haar hield, stemde hij toe, ofschoon hij het schriftuurlijke bewijs voor het standpunt in het tijdschrift De Wachttoren niet kon onderschrijven. Hij zei dat hij wist dat hij dezelfde was gebleven als voorheen, maar toch emotioneel aan het afbrokkelen was omdat hij vreesde dat zijn huwelijk ernstig aangetast zou worden. Hij smeekte om hem te vertellen of er niet ergens een "achterdeurtje" in Gods wil was dat hem zou toestaan de voldoening te hebben zijn vrouw te bevredigen.

Al deze situaties oefenden geweldige druk uit op het geweten van ouderlingen op wie een beroep werd gedaan zich met de overtreders van de beslissing van het Besturende Lichaam in te laten. Aan het slot van de eerder aangehaalde brief van een ouderling zegt deze:

"Ik vind dat ik alleen bijbelse wetten en beginselen kan toepassen waarvan ik oprecht overtuigd ben dat zij van Jehovah en Jezus Christus afkomstig zijn. Als ik wetten en beginselen ten uitvoer breng omdat dit tot mijn verantwoordelijkheid als ouderling in de gemeente behoort, dan wil ik dat niet doen omdat ik voetstoots aanneem dat ik met Jehovah's organisatie te maken heb, en ik, ongeacht wat zij zegt, de organisatie volg, maar omdat ik werkelijk van mening ben dat deze dingen schriftuurlijk bewezen en correct zijn. Ik wil werkelijk geloof blijven stellen in Paulus' vermaning aan de Thessalonicenzen in het tweede hoofdstuk [van de eerste brief - vert.], vers 13, om het woord van God aan te nemen, niet als dat van mensen, maar als dat wat het in werkelijkheid is, als het woord van God.

Ofschoon de seksuele praktijken waarom het hier gaat absoluut tegen mijn persoonlijke maatstaven indruisen, kan ik in eerlijkheid zeggen dat ik het niet eens was met de beslissing van het Lichaam om tot uitsluiting over te gaan. Maar dat is dan ook alles wat ik ervan kan zeggen. Want toen er werd gestemd, richtte ik mij naar de meerderheid. Ik voelde mij totaal ontmoedigd toen het Lichaam mij aanwees om een artikel te schrijven om die beslissing af te kondigen. Toch accepteerde ik de opdracht en schreef wat het Lichaam verlangde in overeenstemming met de genomen beslissing. Ik kan dus niet zeggen dat ik handelde met dezelfde zuivere kijk op de zaak als die van de zojuist geciteerde ouderling. Ik handelde op dat moment vanuit mijn geloof dat de organisatie Gods enige werktuig op aarde is, en ik deed dat zonder al te veel gewetenswroeging.

De meeste correspondentie over dit onderwerp is nooit bij het Besturende Lichaam terechtgekomen, omdat deze werd afgehandeld door de medewerkers van correspondentie-afdelingen of door de leden van de dienstafdeling. Ik ben er echter zeker van dat de afzonderlijke leden van het Besturende Lichaam (waarschijnlijk door persoonlijke contacten en gesprekken) geïnformeerd waren over het feit dat velen van mening waren dat het Besturende Lichaam ten onrechte in het privé-leven van anderen was binnengedrongen. Toen tenslotte na zo'n vijf jaar de kwestie weer op de agenda kwam, werd het uitsluitingsbeleid herzien. Het kwam erop neer dat het Besturende Lichaam zich nu terugtrok van dat intieme terrein van het leven van anderen. Opnieuw wees het Lichaam mij aan om een publicatie voor te bereiden, dit keer om de verandering kenbaar te maken. Het schonk mij persoonlijk voldoening te kunnen erkennen dat de organisatie in deze een verkeerde koers had gevolgd, hoewel ik dit niet in zulke directe bewoordingen kon zeggen.

Het materiaal verscheen in De Wachttoren van 15 mei 1978, de bladzijden 30 tot en met 32, en bevatte onder andere het volgende:

"...dat, aangezien er geen duidelijke schriftuurlijke instructies over zijn gegeven, dit kwesties zijn waarvoor het echtpaar zelf de verantwoordelijkheid voor het aangezicht van God moet dragen en dat deze huwelijksintimiteiten niet tot de invloedssfeer van de gemeentelijke ouderlingen behoren, zodat zij zouden kunnen trachten hier toezicht op uit te oefenen of, met zulke kwesties als enige basis, tot uitsluiting zouden kunnen overgaan.... Het duidt alleen maar op een scherp besef van de verantwoordelijkheid de Schrift te laten beslissen en zich ervan te weerhouden een dogmatisch standpunt in te nemen, wanneer de bewijzen hier geen voldoende basis voor schijnen te verschaffen."

Eigenlijk dacht ik over een groot aantal andere zaken die ons voorgelegd werden, precies zo, en vond dat er met betrekking tot de meeste kwesties in feite geen schriftuurlijke grond bestond om een dogmatisch standpunt in te nemen. Toen ik dit in het onderhavige geval naar voren bracht werd het door het Lichaam aanvaard. Toen ik dit later keer op keer opnieuw naar voren bracht, werd het nog maar zelden aanvaard.

Als ik al de brieven bekijk die ik nu voor mij heb en waarvan er hier enkele zijn afgedrukt, moet ik zeggen dat de voldoening die ik bij het schrijven van het materiaal ter herziening van het ingenomen standpunt voelde, mij nu tamelijk mager voorkomt. Want ik weet dat alle beschadigingen nooit en te nimmer met woorden gecompenseerd of hersteld kunnen worden. Ik denk daarbij aan het in verlegenheid brengen van mensen, hun geestelijke verwarring, de emotionele pijn, de schuldgevoelens en de verbroken huwelijken die het resultaat van de eerdere beslissing waren - een beslissing in een paar uur genomen door mannen van wie de meesten de kwestie "koud op hun bord kregen", zonder van tevoren ingelicht te zijn, zonder erover nagedacht te hebben, zonder meditatie, zonder gebed erover, zonder onderzoek in de Schrift, maar wier beslissing vijf jaar lang wereldwijd van kracht was en vele mensen voor hun leven lang beschadigde. Dit alles was niet nodig geweest.

Een andere kwestie die zich aandiende en die enigszins met de voorgaande verband houdt, betrof een (vrouwelijke) Getuige in Zuid-Amerika. Haar man had bekend seksuele betrekkingen met een andere vrouw te hebben gehad. Het probleem was echter, dat het volgens zijn zeggen om anale en niet om genitale copulatie ging.

De beslissing van het Besturende Lichaam was, dat dit niet opgevat kon worden als overspel, dat bij overspel sprake moest zijn van strikte genitale copulatie 'met de mogelijkheid kinderen te verwekken'. Om die reden was de man niet "één vlees" geworden met de andere vrouw en dientengevolge luidde de beslissing, dat zijn vrouw geen schriftuurlijke grond voor echtscheiding en een eventueel nieuw huwelijk had.

De bestaande regel was dat een beslissing unaniem genomen moest worden, en ik sloot me bij de meerderheid aan. Ik moest echter telkens aan deze vrouw denken en aan het feit dat zij te horen zou krijgen dat zij niet op schriftuurlijke grond kon verkiezen te scheiden van een man die zich aan zo'n daad had schuldig gemaakt. De beslissing betekende ook dat een vrouw niet op schriftuurlijke grond kon scheiden van een echtgenoot die zich aan homoseksuele handelingen met andere mannen overgaf, of zelfs omgang had met een beest, aangezien een man onmogelijk kinderen kan verwekken bij een andere man of bij een dier en in dit opzicht hiermee niet "één vlees" kan worden. In een aflevering van De Wachttoren was eerder dat jaar daarover een uitspraak gedaan.[12]

Emotioneel daartoe aangezet, begon ik de oorspronkelijke (Griekse) uitdrukkingen uit Matthéüs hoofdstuk negentien, vers 9, te bestuderen. De Nieuwe-Wereldvertaling van het Genootschap geeft Jezus' woorden als volgt weer:

"Ik zeg u dat al wie zich van zijn vrouw laat scheiden, behalve op grond van hoererij, en een ander trouwt, overspel pleegt."

Hier worden twee verschillende woorden gebruikt, "hoererij" en "overspel", en toch was in de Wachttorenpublicaties tientallen jaren lang het standpunt ingenomen dat beide in essentie op hetzelfde betrekking hadden, namelijk dat "hoererij" betekende dat een man overspelige betrekkingen heeft met een vrouw die niet de zijne is (of dat een vrouw zulke betrekkingen heeft met een man die niet de hare is). Indien met "hoererij" eigenlijk hetzelfde bedoeld werd als met "overspel", waarom dan, zo vroeg ik mij af, gebruikte Matthéüs bij het optekenen van Jezus' uitspraak twee verschillende woorden (porneia en moikheia).

Al zoekend in de vele vertalingen, bijbelse woordenboeken, commentaren en andere woordenboeken in de bibliotheek van Bethel, werd de reden mij duidelijk. Praktisch ieder boek dat ik er op nasloeg liet zien dat de Griekse uitdrukking porneia (in de Nieuwe-Wereldvertaling weergegeven met "hoererij") een zeer brede betekenis had en van toepassing was op ALLE vormen van seksuele immoraliteit.[13] Om die reden geven veel bijbelvertalingen de uitdrukking eenvoudigweg weer met "immoraliteit", "seksuele immoraliteit", "onkuisheid", "ontucht". Woordenboeken toonden duidelijk aan dat de uitdrukking ook van toepassing was op homoseksuele betrekkingen. Wat voor mij echter de doorslag gaf, was dat het woord porneia in de bijbel zélf, in Judas vers 7, wordt gebruikt om het beruchte homoseksuele gedrag van de mensen in Sodom en Gomorra aan te geven.

Ik legde de resultaten van het onderzoek schriftelijk vast in een rapport van veertien bladzijden en maakte kopien voor alle leden van het Lichaam. Ik had echter sterke twijfels of het wel goed ontvangen zou worden. Daarom ging ik naar het kantoor van Fred Franz, en na uitgelegd te hebben wat ik had gedaan vertelde ik hem van mijn twijfels. Hij zei: "Ik denk dat het geen probleem zal zijn."

Hoewel hij zich kort uitdrukte, lag er vertrouwen in zijn woorden. Toen ik informeerde of hij wilde zien wat mijn bevindingen waren, sloeg hij dit af en zei opnieuw dat hij dacht dat het "geen probleem" zou zijn. Mijn indruk was dat hij zich van een aantal punten die door mijn onderzoek naar boven waren gekomen reeds bewust was, ofschoon ik er geen idee van had hoe lang al. Aangezien hij de belangrijkste vertaler van de Nieuwe-Wereldvertaling van het Genootschap was geweest, leek het mij dat hij zeker op zijn minst een idee van de ware betekenis van het woord porneia ("hoererij") moest hebben gehad.[14]

Toen de kwestie in een zitting van het Besturende Lichaam aan de orde kwam, werd het materiaal dat ik had voorgelegd, aanvaard nadat Fred Franz er zijn steun aan had gegeven. Ik kreeg vervolgens de taak artikelen ter publicatie in de Wachttoren voor te bereiden die het nieuw in te nemen standpunt zouden presenteren.[15]

Ik herinner mij nog steeds dat er enige tijd nadat de artikelen waren verschenen, een brief van een Getuige binnenkwam die een paar jaar daarvoor had ontdekt dat haar man seksuele betrekkingen met een dier had gehad. Zij schreef: "Ik kon niet met zo'n man leven", en zij scheidde van hem. Later hertrouwde zij. De gemeente sloot haar vervolgens vanwege haar handelwijze uit, omdat zij niet "schriftuurlijk vrij" was. Nadat de Wachttoren-artikelen waren verschenen, schreef zij en vroeg of er, gezien het gewijzigde standpunt, iets gedaan kon worden om haar goede naam te zuiveren van de smet die deze had opgelopen als gevolg van de uitsluiting. Ik kon haar alleen maar schrijven dat de gepubliceerde artikelen zélf reeds een rechtvaardiging waren van de door haar gevolgde koers.

Hoewel het mij opnieuw voldoening schonk artikelen te schrijven waarin verkeerde standpunten van de organisatie werden erkend en gecorrigeerd, bleef de ontnuchterende gedachte dat dit nooit alle schade kon wegnemen die het vorige standpunt gedurende tientallen jaren bij veel mensen had aangericht - God alleen weet bij hoeveel.

Het Besturende Lichaam was in die tijd in feite zowel een rechterlijk college alsook een wetgevend lichaam - dit laatste omdat de besluiten en bepalingen ervan voor alle Jehovah's Getuigen kracht van wet hadden. Het was een "Besturend Lichaam" in de zin zoals dat ook, vanwege overeenkomstige functies, gezegd zou kunnen worden van het Sanhedrin uit bijbelse tijden. Precies zoals alle belangrijke vraagstukken die Jehovah's naamvolk uit die tijd betroffen, ter opheldering aan het Sanhedrin in Jeruzalem werden voorgelegd, zo gebeurde dat ook bij het Besturende Lichaam van Jehovah's Getuigen in Brooklyn.

Het was echter een lichaam dat in geen enkel opzicht een bestuurlijke functie uitoefende. De bestuurlijke autoriteit en verantwoordelijkheid lagen exclusief bij de president van de corporatie, Nathan H. Knorr. Ik had dit niet verwacht, aangezien in hetzelfde jaar van mijn aanstelling vice-president Franz een toespraak had gehouden, later opgenomen in De Wachttoren van 1 april 1972, waarin hij de rol van het Besturende Lichaam beschreef en deze plaatste tegenover die van de corporatie, de Watch Tower Bible and Tract Society. Door sommigen aangeduid als de "toespraak over de staart die met de hond kwispelt", was de taal daarin ongewoon krachtig en ondubbelzinnig. Steeds opnieuw werd erin gesteld dat de corporatie slechts een "werktuig" was, een "tijdelijk instrument", gebruikt door het Besturende Lichaam:

"Deze wereldomvattende evangelisatie-organisatie is niet gevormd overeenkomstig de voorschriften van een hedendaagse wettelijke corporatie welke misschien vereist is onder de wetten van door mensen in het leven geroepen politieke regeringen die nu met de vernietiging in de 'oorlog van de grote dag van God de Almachtige' te Har-mágedon worden geconfronteerd Openb. 16:14-16). Geen enkele wettelijke corporatie ter wereld regelt of bestuurt de evangelisatie-organisatie. Deze bestuurt veeleer dergelijke organisaties als louter tijdelijke instrumenten die nuttig zijn voor het werk van de grote Theocraat. Ze is derhalve volgens Zijn ontwerp gevormd. Het is een theocratische organisatie, die van God af naar beneden, en niet van de gemeenteleden[16] af naar boven, wordt bestuurd. De opgedragen, gedoopte leden ervan staan onder de Theocratie! Aardse wettelijke corporaties zullen verdwijnen als binnenkort de door mensen in het leven geroepen regeringen die de statuten ervan hebben geregistreerd, teniet gaan."

"De stemgerechtigde leden van het Genootschap zien dus in dat dit besturende lichaam het meest rechtstreekse gebruik van dat 'administratieve werktuig' als instrument voor het werk van de 'getrouwe en beleidvolle slaaf'-klasse zou kunnen maken als er leden van het besturende lichaam in de Bestuursraad van het Genootschap zitten. Zij beseffen dat het Genootschap niet het administratieve lichaam is, doch louter een uitvoerend orgaan.

De stemgerechtigde leden van het Genootschap wensen daarom niet dat er ook maar enige grond voor conflicten en verdeeldheid is. Zij willen geen situatie doen ontstaan waarin het 'administratieve werktuig' de gebruiker van dat werktuig beheerst en bestuurt, welke gebruiker het besturende lichaam is, dat de 'getrouwe en beleidvolle slaaf'-klasse vertegenwoordigt. Dit zou erop neerkomen dat de staart met de hond kwispelt, in plaats van de hond met de staart. Een wettelijk religieus instrument dat volgens Caesars wet tot bestaan is gebracht, dient niet te trachten de schepper ervan te besturen en te beheersen; veeleer dient de schepper van het wettelijke religieuze instrument dit instrument te beheersen en te besturen."

Dat waren krachtige uitspraken. Het probleem was dat zij een beeld presenteerden dat geheel in strijd was met de feiten.

Het Besturende Lichaam hield geen toezicht op de corporatie - niet op het moment dat de vice-president de hiervoor vermelde toespraak hield, noch op het moment dat het materiaal werd gepubliceerd, en zelfs niet gedurende een aantal jaren daarna.

Het gepresenteerde beeld werd uiteindelijk realiteit, maar slechts na een zeer drastische aanpassing, die onaangenaam was beladen met verhitte gemoederen en die onder grote verdeeldheid tot stand kwam. Vreemd als het voor veel Getuigen van thans mag klinken, had het soort Besturende Lichaam waarover in de lezing werd gesproken nooit bestaan in de gehele geschiedenis van de organisatie. Het duurde meer dan negentig jaar voordat het het licht zag en het bestaat slechts sinds 1 januari 1976, ofwel gedurende slechts ongeveer eenvijfde deel van de geschiedenis van de organisatie. Ik zal uitleggen waarom ik dat beweer en waarom het op feiten berust.

 

DRIE MONARCHEN

"Jullie weten wat zij doen die de volken besturen: over ze heersen, en je weet wat de grote heren doen: macht over ze uitoefenen. Zo moet het bij jullie niet gaan." — Matthéüs 20:25, 26, Groot Nieuws Bijbel.

De geschiedenis van Jehovah's Getuigen begon toen de eerste uitgave van het tijdschrift Zion's Watch Tower op 1 juli 1879 tot stand kwam. De corporatie, de Watch Tower Bible and Tract Society, werd in 1881 opgericht en kreeg in 1884 rechtspersoonlijkheid. Er kan naar waarheid worden gezegd dat in die tijd het Besturende Lichaam van diegenen die bij de Watch Tower waren aangesloten niet door de corporatie werd 'geregeld, beheerst of bestuurd' (om de woorden van de vice-president te gebruiken). Dit was niet het geval, en kón in feite niet het geval zijn om de eenvoudige reden dat er geen "besturend lichaam" bestond.

Charles Taze Russell zelf begon Zion's Watch Tower uit te geven als zijn eigen tijdschrift en was de enige redacteur ervan. Gedurende zijn leven werd hij door al degenen die met de Watch Tower Society waren verbonden als hun enige ware "pastor" aanvaard. Het was natuurlijk zo dat het eenmaal gevormde Genootschap een Bestuursraad had (Russells vrouw Maria maakte hier aanvankelijk deel van uit). Maar die Bestuursraad werd niet gezien als een besturend lichaam, noch functioneerde deze als zodanig. Toch wordt in De Wachttoren van 1 april 1972 op bladzijde 216 deze uitspraak gedaan:

"Volgens de beschikbare feiten was het besturende lichaam nauw verbonden met de Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania. C.T. Russell behoorde destijds, in de laatste vijfentwintig jaar van de negentiende eeuw, duidelijk tot dat besturende lichaam."

Wat laten de "beschikbare feiten" in werkelijkheid zien? In een speciale uitgave van Zion's Watch Tower van 25 april 1894, bladzijde 59, merkt Russell zelf over de Bestuursraad op:

"Daar wij tot op 1 december 1893, van een totaal van drieënzestighonderddrieëntachtig (6.383), zevenendertighonderdvijf (3.705) aandelen bezitten waaraan stemrecht is verbonden, kiezen zuster Russell en ikzelf natuurlijk, de functionarissen, en hebben daarmee de volledige zeggenschap over het Genootschap; en aldus werd het volledig van aanvang af door de bestuurders begrepen. Pas na ons overlijden, zo was duidelijk, zouden zij hun functie opnemen.[17]

Dat Russell de bestuurders (of wie dan ook) duidelijk niet zag als besturend lichaam naast hem, is zonneklaar vanwege de koers die hij consequent volgde. In Zion's Watch Tower van 1 maart 1923 wordt op bladzijde 68 gezegd:

"Wanneer anderen vroegen: Wie is deze getrouwe en beleidvolle slaaf? - antwoordde broeder Russell vaak: 'Sommigen zeggen dat ik dat ben, terwijl anderen zeggen dat die slaaf het Genootschap is.'"

In het artikel wordt dan gesteld:

"Beide uitspraken waren juist. Broeder Russell was in feite het Genootschap in de meest absolute zin van het woord, en wel daarom omdat hij het beleid en de koers van het Genootschap bepaalde, zonder aan welke persoon op aarde dan ook rekenschap af te leggen. Hij vroeg soms advies aan anderen die met het Genootschap verbonden waren en luisterde naar hun suggesties. Vervolgens deed hij naar zijn eigen oordeel, gelovend dat de Heer hem aldus liet doen."

Als antwoord op een vraag van een aantal lezers van Zion's Watch Tower, schreef Russell in 1906:

"Nee, de waarheden die ik, als Gods woordvoerder, voorleg, werden niet in visioenen of dromen, noch door Gods hoorbare stem geopenbaard, noch ook alle tegelijkertijd, maar geleidelijk, vooral sinds 1870, en in het bijzonder sinds 1880. Evenmin is deze duidelijke ontplooiing van de waarheid te danken aan enig menselijk vernuft of scherpzinnig inzicht, maar aan het eenvoudige feit dat Gods bestemde tijd is aangebroken; en als ik niet sprak, en er geen andere spreekbuis kon worden gevonden, zouden zelfs de stenen het uitroepen.[18]

Omdat hij geloofde dat hij "Gods woordvoerder" was en zijn spreekbuis ter openbaring van waarheid, is het begrijpelijk dat hij niet het belang inzag van een besturend lichaam. Een jaar na deze uitspraak stelde Russell zijn "testament en uiterste wilsbeschikking" op, die in het tijdschrift Zion's Watch Tower van 1 december 1916, volgend op zijn overlijden dat jaar, werd gepubliceerd. De volledige tekst hiervan is in de Appendix afgedrukt omdat er geen duidelijker bewijs is van het absolute toezicht dat Charles Russell over het tijdschrift Zion's Watch Tower uitoefende. Hier kunnen wij volstaan met de weergave van de tweede paragraaf:[19]

"Echter, gelet op het feit dat ik het blad ZION'S WATCH TOWER, de OLD THEOLOGY QUARTERLY en de auteursrechten van de boeken MILLENNIAL DAWN SCRIPTURE STUDIES en verscheidene andere brochures, zangbundels, etc., heb geschonken aan de WATCH TOWER BIBLE AND TRACT SOCIETY nadat expliciet duidelijk was dat ik gedurende mijn leven de volledige zeggenschap over al de belangen van deze publicaties diende te hebben en dat zij na mijn heengaan volgens mijn wensen dienden te worden bestuurd, zet ik hierbij mijn genoemde wensen - mijn desbetreffende wilsbeschikking - als volgt uiteen:..."

Ofschoon hij het tijdschrift Zion's Watch Tower aan de corporatie schonk (bij het verkrijgen van rechtspersoonlijkheid in 1884), beschouwde hij het duidelijk als zijn tijdschrift dat diende te worden gepubliceerd zoals hij dat wilde, zelfs na zijn dood. Hij bepaalde dat na zijn overlijden een redactiecomité van vijf mannen, die persoonlijk door hem waren aangewezen en bij naam waren genoemd, de volledige verantwoording voor het tijdschrift diende te verkrijgen.[20] Tevens vermaakte hij bij zijn heengaan al zijn aandelen in de corporatie waarop stemrecht rustte aan vijf vrouwen die door hem als gevolmachtigden bij naam werden genoemd. Hij bepaalde dat, voor het geval een bepaald lid van het Redactiecomité zou moeten worden aangeklaagd en berecht, deze vrouwen, tezamen met de andere gevolmachtigden van de corporatie (duidelijk de bestuurders) en de andere leden van het Redactiecomité, zouden moeten optreden als gerechtsraad die zou beslissen in de zaak van het beschuldigde lid van het Redactiecomité.[21]

Aangezien één persoon geen collectief lichaam kan vormen, laten de feiten zien dat er gedurende het leven van C.T. Russell, dat wil zeggen tot aan 1916, absoluut geen besturend lichaam bestond. Dat bleef zo gedurende het presidentschap van zijn opvolger, Joseph F. Rutherford. Men zou kunnen denken dat de leden van het Redactiecomité, tezamen met de Bestuursraad, zo'n besturend lichaam hebben gevormd. De feiten laten echter zien dat deze veronderstelling niet juist is.

Tijdens de jaarvergadering van de corporatie in januari 1917 werd Rutherford tot president gekozen als opvolger van Russell. Rutherford was nog maar kort president, toen vier van de zeven bestuurders (een meerderheid) zich verzetten tegen wat zij als een eigenmachtige actie van de kant van de president zagen. Hij hield geen rekening met de Bestuursraad en werkte niet met hen als lichaam samen, maar handelde eenzijdig. Daarbij lichtte hij hen pas achteraf over zijn beslissingen in. Zij waren van mening dat dit op geen enkele wijze overeenstemde met de koers die pastor Russell, de "getrouwe en beleidvolle slaaf", had uitgezet. De bezwaren die zij hadden, leidden ertoe dat zij resoluut werden afgezet.[22]

Rutherford ontdekte dat de benoeming van deze vier mannen als bestuurders nooit op de jaarvergadering van de corporatie was bekrachtigd, ofschoon zij door Russell persoonlijk als bestuurders voor het leven waren aangesteld. Volgens A.H. MacMillan, destijds een vooraanstaand medewerker van het hoofdbureau, pleegde Rutherford overleg met een externe advocaat die bevestigde dat het - althans juridisch bezien - mogelijk was de mannen om deze reden te ontslaan.[23]

Rutherford kon dus kiezen. Hij kon aan de bezwaren van de meerderheid van de Bestuursraad tegemoet komen en zich in het vervolg anders opstellen. (Als hij deze mannen had gezien als de meerderheid van een "Besturend Lichaam", zoals bedoeld in De Wachttoren van 1972, zou hij moreel verplicht zijn geweest dit te doen.) Of hij kon het genoemde juridische aspect in zijn voordeel laten werken en zijn autoriteit als president gebruiken om de bestuurders die het niet met hem eens waren, te ontslaan.

Hij koos voor het laatste en stelde, ter vervanging van hen, door hemzelf verkozen bestuurders aan.

Wat gebeurde er met het Redactiecomité? The Watchtower van 15 juni 1938, bladzijde 185, laat zien dat in 1925 de meerderheid van dit comité "ernstige bezwaren" had tegen publicatie van een artikel getiteld "The Birth of The Nation" ("De geboorte van de natie", d.w.z.: "Het koninkrijk is in werking getreden [in 1914]".). The Watchtower vermeldt wat er met hen gebeurde:

"...maar door de genade des Heren werd het [artikel] gepubliceerd en dat markeerde het begin van het einde van het Redactiecomité, waarmee werd aangegeven dat de Heer zelf zijn organisatie leidt."

Het Redactiecomité was nu ontbonden. Rutherford had op effectieve wijze alle oppositie tegen zijn alleenzeggenschap weggenomen.

Het is interessant op te merken dat gedurende deze hele periode niet alleen het boek The Finished Mystery (een belangrijke twistappel in 1917), maar ook het tijdschrift Zion's Watch Tower, duidelijk had onderwezen dat pastor Russell inderdaad de "getrouwe en beleidvolle slaaf" was naar wie in de Schrift was vooruitgewezen en die "door zijn meester over diens huisknechten is aangesteld".[24] De wijze waarop deze lering werd gebruikt om op ieders volledige onderwerping aan te dringen, wordt treffend geïllustreerd door de volgende uitspraken in Zion's Watch Tower van 1 mei 1922, bladzijde 132, onder de paragraaf getiteld "Trouw betekent loyaliteit":

"Trouw te zijn betekent loyaal te zijn. Loyaal aan de Heer te zijn betekent gehoorzaam aan de Heer te zijn. Het gekozen instrument van de Heer los te laten of te verwerpen betekent de Heer zelf los te laten of te verwerpen, volgens het beginsel dat hij die de slaaf afwijst die door de meester is gezonden, daarmee de meester afwijst.

Er is vandaag de dag niemand in de tegenwoordige waarheid die in eerlijkheid kan zeggen dat hij kennis van het goddelijk plan heeft ontvangen uit een andere bron dan door de dienst van broeder Russell, direct dan wel indirect. Door zijn profeet Ezechiël voorzei Jehovah dat er een slaaf zou optreden. Hij beschreef deze als iemand die in linnen was gekleed, aan zijn zijde een schrijvers-inkthoorn droeg en was afgevaardigd om door de stad (de christenheid) te trekken om diegenen die zuchtten te vertroosten door hun geest te verlichten ten aanzien van Gods grootse plan. Opgemerkt moet worden dat deze gunst niet verleend werd door een mens, maar door de Heer zelf. Doch in overeenstemming met Gods regeling gebruikte hij een mens. De mens die dat ambt door de genade van de Heer vervulde, was broeder Russell."

In een artikel getiteld: "Loyaliteit op de proef gesteld", gepubliceerd in Zion's Watch Tower van 1 maart 1923, bladzijden 68 en 71, werd conformeren aan Russells leringen en methoden wederom gelijkgesteld aan conformeren aan de wil van de Heer:

"Wij geloven dat allen die zich thans in de tegenwoordige waarheid verheugen, zullen toegeven dat broeder Russell getrouw de taak vervulde van de bijzondere slaaf des Heren; en dat hij over alle bezittingen van de Heer werd aangesteld."

"Iedere mede-slaaf heeft zijn bekwaamheid of vermogen getoond en heeft dit vermeerderd in de mate waarin hij zich vreugdevol aan de wil des Heren heeft onderworpen, door te werken op de oogstvelden des Heren in overeenstemming met de weg des Heren, waarbij de Heer broeder Russell gebruikte om die weg aan te geven, omdat broeder Russell het ambt bekleedde van de 'getrouwe en beleidvolle slaaf'. Hij deed het werk des Heren overeenkomstig de weg des Heren. Indien broeder Russell dus het werk deed overeenkomstig de weg des Heren, is iedere andere weg om dit te doen tegengesteld aan de weg des Heren en zou dientengevolge niet het getrouw behartigen van de belangen van het koninkrijk des Heren kunnen zijn."

Het was zeer duidelijk waar het om ging. Men kon zich óf loyaal opstellen met de leringen en methoden van degene die "door zijn meester over diens huisknechten is aangesteld" [Russell] en zich eraan conformeren, óf men kon zich schuldig maken aan het verwerpen van Christus Jezus en dientengevolge een afvallige worden. Zelden werd er een krachtiger pleidooi gehouden ten gunste van menselijke autoriteit.

Des te opmerkelijker is het dat Russells persoonlijke keuze van mannen in het ambt van opziener en de andere voorzieningen die hij tijdens zijn leven trof, binnen enkele jaren na zijn dood en gedurende juist die periode waarin de aanspraken werden gedaan dat Russell de "slaaf" was, door de nieuwe president opzij werden gezet. De uitspraken die Russell in zijn testament deed, werden als geen rechtskracht hebbend terzijde geschoven, en klaarblijkelijk werden zij ook op morele grond niet bindend geacht. In The Watchtower van 15 december 1931 staat hierover op bladzijde 376:

"De algemeen bekende feiten die passen op de profetische woorden van Jezus, zijn de volgende: In 1914 plaatste Jehovah zijn Koning op zijn troon. De drieënhalf jaar die daar onmiddellijk op volgden, verschaften de gelegenheid om diegenen die de oproep tot het koninkrijk beantwoord hadden, op hun zelfzuchtigheid of onzelfzuchtigheid te beproeven. In 1916 stierf de president van de Watch Tower Bible and Tract Society. Er werd een handgeschreven document gevonden dat hij had ondertekend en dat zijn 'testament en uiterste wilsbeschikking' werd genoemd, maar dat in feite geen wilsbeschikking was. Het bleek toen dat broeder Russell enige jaren voor zijn dood tot de conclusie was gekomen dat hij zo'n wilsbeschikking niet kon opstellen. Het werk van Gods organisatie is niet aan het toezicht van een mens onderworpen en dient niet bestuurd te worden door de wil van enig schepsel. Het was daarom niet mogelijk het werk van het Genootschap tot glorie en eer des Heren voort te zetten op de wijze aangegeven in dat handgeschreven document, geheten een 'wilsbeschikking'".

Slechts acht jaar daarvoor had Zion's Watch Tower, het "kanaal des Heren", nadrukkelijk gesteld dat Russell "het werk des Heren overeenkomstig de weg des Heren" deed, en dat daarom "iedere andere weg om dit te doen tegengesteld aan de weg des Heren" was. Nu, acht jaar later, werden allen die bezwaar maakten tegen het feit dat Rutherford de aanwijzingen terzijde schoof die waren gegeven door degene van wie Zion's Watch Tower zo stellig had betoogd dat hij de "getrouwe en beleidvolle slaaf" was, afgeschilderd als personen die door kwaadwilligheid en wrok worden gedreven - als werkers der ongerechtigheid:

"De uitgezifte of verworpen klasse weent en jammert echter en zij stelt zich tandenknarsend jegens de broeders op, want zij zeggen: 'Broeder Russells wilsbeschikking wordt genegeerd en The Watchtower wordt niet uitgegeven zoals hij aangegeven heeft', en zij heffen hun handen op in heilige ontzetting en vergieten krokodilletranen omdat des Heren organisatie op aarde niet in overeenstemming met de wilsbeschikking van een mens wordt gebruikt. Met andere woorden, zij gebruiken deze voorwendselen als grond voor hun wenen en gehuil en hun kommer. Zij jammeren, klagen en wenen, daar zij niet de leiding van het Genootschap in handen hebben. Zij stellen zich tandenknarsend op jegens degenen die in het werk des Heren betrokken zijn, en brengen alle soorten kwaadwilligheid, wrok en leugenachtigheid voort jegens degenen die zij eens hun broeders noemden. Judas noemt dezelfde klasse, en zijn woorden leggen met stelligheid de tijd vast waarin dit jammeren en wenen begint, te weten de tijd dat de Heer Jezus Christus tot de tempel van Jehovah komt om te oordelen. Hij zegt: 'Deze zijn murmureerders, klagers over hunnen staat, wandelende naar hunne begeerlijkheden [zelfzuchtige verlangens]; en hun mond spreekt zeer opgeblazene dingen [bewerende zelf Gods begunstigden te zijn], verwonderende zich over de personen om des voordeels wil [met andere woorden, zij betuigen hun bewondering voor personen en vragen om zelf bewonderd te worden, en hun gedrag en handelwijze komt precies met de woorden van de apostel overeen].' Zij gebruiken grote woorden om voor te geven dat zij een mens, namelijk broeder Russell, liefhebben en toegewijd zijn, maar zij doen dit zeer duidelijk met de bedoeling bepaald zelfzuchtig voordeel te behalen. De bedoeling van het bespreken van deze dingen, en overduidelijk de bedoeling van de Heer die zijn volk hierin begrip schenkt, is om dit volk in staat te stellen zulke werkers der ongerechtigheid te mijden."[25]

Het is moeilijk een dergelijke grillige, onevenwichtige, onjuiste koers te verklaren. Toch werd verondersteld dat dit het kanaal was dat door de Heer Jezus Christus zó waardig was bevonden dat hij uitsluitend door middel van dit kanaal aan mensen op aarde leiding gaf.

In werkelijkheid was het Rutherford die zo tegen 1925 de zeggenschap over het Genootschap in handen had. In de jaren die volgden werd zijn macht over alle lagen van de organisatie alleen nog maar versterkt.[26]

Dit hield onder andere in dat hij de volledige zeggenschap had over datgene dat via het kanaal de Wachttoren, en andere publicaties die werden gebruikt om geestelijk voedsel aan de gemeenten over de gehele aarde te verstrekken, werd gepubliceerd. Ik herinner me dat mijn oom mij een keer in zijn kantoor over een voorval vertelde waarbij Rutherford een bepaalde kwestie (een nieuw gezichtspunt) aan de Bethelfamilie ter discussie voorlegde.[27] Mijn oom vertelde dat hij in de discussie aangaf zich op schriftuurlijke gronden niet achter het nieuwe gezichtspunt te kunnen opstellen. Hij zei dat president Rutherford hem achteraf persoonlijk had aangesteld om materiaal ter ondersteuning van deze nieuwe zienswijze voor te bereiden, ofschoon hij, Fred Franz, duidelijk had gemaakt dat hij het als niet-schriftuurlijk beschouwde.

Bij een andere gelegenheid vertelde hij dat de "Rechter" (Rutherford) het later tijdens zijn presidentschap tot regel maakte dat de Wachttoren alleen artikelen zou bevatten die profetieën of het predikingswerk benadrukten. Om die reden verschenen er in het tijdschrift jarenlang eenvoudigweg geen artikelen meer over onderwerpen als liefde, goedheid, barmhartigheid, lankmoedigheid en soortgelijke eigenschappen.

Gedurende de bijna zestig jaar waarin Russell en Rutherford president waren, handelden zij in het uitoefenen van hun macht naar eigen goeddunken. Van een besturend lichaam was hoe dan ook geen sprake.

Toen rechter Rutherford op 8 januari 1942 stierf, werd Nathan H. Knorr unaniem door de Bestuursraad tot president gekozen. De structuur van de organisatie bleef in hoofdlijnen dezelfde, ofschoon er een paar aanpassingen werden gedaan die betekenden dat Knorr enige verantwoordelijkheid uit handen gaf. (De omstandigheden dwongen hem hier in feite toe, omdat het aantal Getuigen uitgroeide van slechts 108.000 ten tijde van Rutherfords dood, tot meer dan twee miljoen tijdens Knorrs presidentschap.) Daar hij geen schrijver was en evenmin een bijbelkenner, verliet Knorr zich op Fred Franz (de vice-president) en gaf hem min of meer het beslissende woord in schriftuurlijke aangelegenheden. Ook was hij de voornaamste schrijver van de organisatie. Vraagstukken zoals die welke tijdens de zittingen van het Besturende Lichaam aan de orde kwamen (en die al eerder in dit hoofdstuk zijn genoemd), werden tientallen jaren lang ter beslissing aan Fred Franz voorgelegd. Als president Knorr het idee had dat de beslissing belangrijke gevolgen kon hebben voor het functioneren van de organisatie in bepaalde landen van de wereld, besprak hij dit in het algemeen persoonlijk met Fred Franz. Hij aarzelde niet hem duidelijk te maken hoe er naar zijn mening onder de gegeven omstandigheden op pragmatische wijze opgetreden diende te worden en schoof daarbij de mening van de vice-president zonodig terzijde. Zoals eerder opgemerkt, en geïllustreerd door de beslissing om weer lichamen van ouderlingen in de gemeenten aan te stellen, bleef deze relatie tot in de jaren zeventig bestaan. Die bijzondere beslissing leunde sterk op de zienswijze en de mening van één persoon, de vice-president, en toen deze zijn mening herzag en de terugkeer van lichamen van ouderlingen voorstond, stemde de president daarmee in.

Hetzelfde gold in principe voor al het gepubliceerde materiaal. De president selecteerde de hoofdartikelen voor de Wachttoren uit materiaal waarin door verscheidene schrijvers werd voorzien. Hij stuurde dit vervolgens ter beoordeling naar de schrijfafdeling door en liet het zonodig corrigeren en bijwerken. Tenslotte werd het door de vice-president en de president gelezen en, na goedkeuring, gepubliceerd. Karl Adams, die hoofd was van de schrijfafdeling toen ik daar in 1965 arriveerde, legde mij uit dat de afdeling van de president tegen die tijd aanzienlijke vrijheid in het bewerken van dergelijk materiaal had verkregen. Hij wees op één uitzondering, namelijk materiaal dat door de vice-president was geschreven, en zei: "Wat van broeder Franz komt wordt beschouwd als 'klaar voor publicatie', zonder aanpassingen."

Maar ook hier kon de president ingrijpen. Ter illustratie: in 1967 zond president Knorr aan Karl Adams, Ed Dunlap en mij kopieën van een "Vraag van lezers".[28] Deze was door Fred Franz behandeld en zou worden gepubliceerd. Een jaar daarvoor was er een boek uitgegeven waarvan Fred Franz auteur was en waarin werd uiteengezet dat het jaar 1975 het einde zou markeren van 6000 jaar menselijke geschiedenis. Hij had daarin deze 6000 jaar gelijkgesteld aan zes dagen van ieder duizend jaar:

"Binnen niet al te veel jaren binnen ons eigen geslacht bereiken wij dus wat Jehovah God als de zevende dag van 's mensen bestaan zou kunnen beschouwen."

"Hoe passend zou het zijn indien Jehovah God deze komende zevende periode van duizend jaar tot een sabbatperiode van rust en verlossing zou maken, een grote jubeljaarsabbat voor het uitroepen van een vrijlating op de gehele aarde voor al haar bewoners! Dit zou voor de mensheid prachtig op tijd komen. Het zou ook vanuit Gods standpunt zeer passend zijn, want, houd in gedachten, de mensheid heeft nog voor de boeg wat in het laatste boek van de bijbel de duizend jaar durende regering van Jezus Christus over de aarde, het millennium, wordt genoemd. Profetisch zei Jezus Christus, toen hij negentien eeuwen geleden op aarde was, over zichzelf: 'Want de Zoon des mensen is Heer van de sabbat' (Matthéüs 12:8). Het zou niet louter een kwestie van toeval zijn maar het zou in overeenstemming zijn met het liefdevolle voornemen van Jehovah God indien de regering van Jezus Christus, de 'Heer van de sabbat', parallel zou lopen met het zevende millennium van 's mensen bestaan."[29]

Tientallen jaren lang was er onder Jehovah's Getuigen niet zo'n gevoel van opwinding ontstaan als door deze uitspraken werd opgewekt. Er ontwikkelde zich een geweldige golf van verwachting, die ver uitsteeg boven het gevoel van het naderende einde dat ik en anderen in het begin van de jaren veertig hadden ervaren.

Daarom waren wij verbaasd te zien dat in de "Vraag van lezers" die Fred Franz had uitgewerkt, betoogd werd dat het einde van de 6000 jaar in feite één jaar eerder zou komen dan zojuist in het nieuwe boek was gepubliceerd, namelijk in 1974 in plaats van in 1975. Knorr vertelde Karl Adams dat hij, toen hij het materiaal ontving, naar Fred Franz ging en naar de reden van de plotselinge verandering vroeg. Franz antwoordde met stelligheid: "Zo is het nu eenmaal. Het is 1974."

Knorr voelde zich met de verandering niet op zijn gemak. Hij zond ons drieën kopieën met het verzoek om individueel onze opmerkingen te geven. De argumentatie van de vice-president was bijna geheel gebaseerd op het gebruik van een hoofdtelwoord en een rangtelwoord in het verslag van de vloed in Genesis hoofdstuk zeven, de verzen 6 en 11 ("zeshonderd jaar" in plaats van het "zeshonderdste jaar"). Hij trachtte aan te tonen dat de chronologie, wat de vloed betreft en uiteengezet in het nieuwe boek, er één jaar naast zat en er ter correctie één extra jaar diende te worden toegevoegd, zodat het einde van de 6000 jaar één jaar eerder zou komen, namelijk in 1974 in plaats van in 1975.

Met alle respect schreef ieder van ons dat wij vonden dat het materiaal niet gepubliceerd zou moeten worden omdat het een buitengewoon verwarrend effect op de broeders zou hebben.[30] De president was het hier kennelijk mee eens omdat het door de vice-president geschrevene nooit is gepubliceerd. Dit was iets dat maar zelden voorkwam.

Gedurende het presidentschap van Knorr begon men de term "besturend lichaam" met enige regelmaat te gebruiken.[31] In de lectuur werd zo'n lichaam nu in verband gebracht met de Bestuursraad van het Wachttorengenootschap. In het boek Bekwaam gemaakt tot de predikingsdienst, bladzijde 354, (in het Engels door het Genootschap uitgegeven in 1955) komt de uitspraak voor:

"Sinds de Heer tot zijn tempel is gekomen, is het zichtbare besturende lichaam in het bijzonder vereenzelvigd geworden met de bestuursraad van deze corporatie."

De zeven leden van de Bestuursraad werden dus gezien als de zeven leden van het "Besturende Lichaam".

Het is echter een feit dat hun situatie eigenlijk meer overeenkwam met die van de bestuurders in de dagen van Russell en Rutherford.

Dit blijkt uit een boek van Marley Cole.[32] In een gedeelte onder het kopje "Interne opstand", beschrijft hij eerst de controverse tussen Rutherford en de Bestuursraad in 1917:

"Vier bestuursleden wilden een reorganisatie.... Zoals de zaken er voor stonden was de president het bestuur. Hij raadpleegde hen niet. Hij informeerde hen pas achteraf over hetgeen hij had gedaan. Hij plaatste hen in de positie van adviseurs in de wettelijke aangelegenheden van de corporatie.

Rutherford maakte er geen geheim van dat hij het was die de beslissingen nam. De pastor vóór hem [Russell] ging ook zo te werk. De pastor gaf bestuurlijke opdrachten zonder vooraf de goedkeuring van de Bestuursraad te vragen."

In een zegt Cole vervolgens:

"Dat de hem opvolgende president van het Genootschap eveneens in zulke onbegrensde vrijheid handelde, kan worden gezien uit het volgende verslag van de handelwijze van N.H. Knorr met betrekking tot het tot stand komen van een nieuwe bijbelvertaling."[33]

The Watchtower van 15 september 1950, bladzijden 315 en 316, wordt dan door Cole aangehaald. Hieruit blijkt dat de president de Bestuursraad pas over het bestaan van de Nieuwe-Wereldvertaling (waarschijnlijk een van de grootste projecten die ooit door de organisatie is ondernomen) inlichtte toen de vertaling van de Griekse Geschriften al was voltooid en klaar was voor publicatie.

Tot aan 1971, het jaar waarin de lezing werd gegeven over de "staart die met de hond kwispelt", vergaderde de Bestuursraad niet op regelmatige basis, maar alleen wanneer de president besloot deze bijeen te roepen. Soms gingen maanden voorbij zonder een enkele vergadering, en op de agenda stonden hoofdzakelijk zaken die de corporatie betroffen, zoals de aankoop van grond, gebouwen of nieuwe uitrusting. Als regel had de Bestuursraad geen stem in de keuze van het schriftuurlijke materiaal dat gepubliceerd werd, noch werd deze hierover geraadpleegd. Vice-president Franz maakte dit duidelijk toen hij in 1954, in wat als de Walsh-rechtszaak bekend staat, als getuige optrad voor een gerechtshof in Schotland. Toen men hem vroeg hoe de gang van zaken was bij een belangrijke verandering op leerstellig gebied en of dit eerst door de Bestuursraad moest worden goedgekeurd, antwoordde de vice-president (het hier afgedrukte materiaal is overgenomen uit de officiële gerechtelijke afschriften, waarbij "V" de vraag van de raadsman aangeeft en "A" het antwoord gegeven door Fred Franz):

"V: Heeft ieder lid van de Bestuursraad in geestelijke zaken een evenredige stem? A: De president is de woordvoerder. Hij houdt de toespraken waarin het voortschrijdende begrip van de Schrift wordt uiteengezet. Verder kan hij tijdelijk andere leden van het hoofdbureau aanwijzen om toespraken te houden waarin een bepaald gedeelte van de bijbel, waarop meer licht is geworpen, wordt besproken. V: Vertel mij eens, wordt over dit voortschrijdende begrip, zoals u het noemt, door de bestuurders gestemd? A: Nee. V: Hoe worden het dan officiële afkondigingen? A: Zij passeren het redactiecomité, en na bestudering aan de hand van de Schrift geef ik mijn fiat. Dan stuur ik het door naar president Knorr en president Knorr geeft het uiteindelijke fiat. V: Komt het helemaal niet voor de Bestuursraad? A: Nee."[34]

Uit eigen ervaring wist ik dat de zaken zo lagen. In een vergadering met verscheidene medewerkers van de schrijfafdeling, gehouden vóór 1971 en bijeengeroepen door Karl Adams, rees de vraag hoe men van de president goedkeuring zou kunnen verkrijgen voor bepaalde voorgestelde verbeteringen in het tijdschrift De Wachttoren. Iemand stelde voor dat Lyman Swingle, die als schrijver aanwezig was, de zaak bij Knorr zou aankaarten. Swingles antwoord was kort, maar sprak boekdelen wat betreft de vraag hoe de zaken er voorstonden. Hij zei: "Waarom ik? Wat kan ik doen? Ik ben maar een bestuurslid."

Zelfs na uitbreiding van het Besturende Lichaam, waardoor dit uit méér dan de zeven bestuursleden bestond, bleef deze situatie gehandhaafd. In 1975 werd in een zitting specifiek materiaal voor een congreslezing, opgesteld door de vice-president, aan ons ter beoordeling voorgelegd. Hierin werd de gelijkenis van het mosterdzaadje en de gelijkenis van het zuurdesem behandeld (zie Matthéüs hoofdstuk dertien). Er werd uitvoerig in betoogd dat het "koninkrijk der hemelen", waarnaar Jezus in deze gelijkenissen verwees, in feite een "namaak-koninkrijk" was. Eén lid van het Lichaam, dat het materiaal had gelezen, voelde zich niet overtuigd door de argumentatie. Na discussie stemden van de veertien aanwezige leden er slechts vijf (inclusief Knorr en Fred Franz) in met het gebruik van het materiaal ten behoeve van een congreslezing. De overige negen deden dat niet. Het werd dus niet gebruikt - althans niet als lezing, maar het materiaal verscheen in een boek dat op het congres uitkwam en binnen een paar maanden verscheen het ook in het tijdschrift De Wachttoren.[35] Het feit dat bijna tweederde van de aanwezige leden van het Lichaam te kennen had gegeven op zijn minst enige bedenkingen tegen het materiaal te hebben, had geen invloed op de beslissing van de president de publicatie ervan door te zetten.

Niet alleen over de inhoud van de tijdschriften en de andere lectuur, maar over elk ander aspect van de wereldwijde activiteit van Jehovah's Getuigen, zoals de leiding over de meer dan 90 bijkantoren (iedere opziener van een bijkantoor werd omschreven als de "presiderende dienaar van het christendom voor en binnen het gebied waarover hij is aangesteld"), het toezicht over het werk van alle reizende vertegenwoordigers, de leiding over de zendingsschool Gilead, de aanstelling en het werk van alle zendelingen, de planning van congressen en congres-programma's en nog veel meer, had slechts één man de zeggenschap: de president van de corporatie. Hij bepaalde welke van deze zaken in het Besturende Lichaam al dan niet werden besproken.

Dit alles was moeilijk te rijmen met de artikelen die na de toespraak van de vice-president over de "staart die met de hond kwispelt" werden gepubliceerd. De taal daarin was zo krachtig en beslist geweest:

"Evenzo moet dus ook in de negentiende eeuw, al waren er geen apostelen van Christus aanwezig, Gods heilige geest werkzaam zijn geweest met het oog op het vormen van het besturende lichaam voor zijn gezalfde overblijfsel van de 'getrouwe en beleidvolle slaaf'-klasse. De feiten spreken voor zichzelf. Er verscheen een lichaam van gezalfde christenen ten tonele die de verantwoordelijkheden aanvaardden en op zich namen van het besturen van de aangelegenheden van Jehovah's opgedragen, gedoopte, gezalfde volk dat er druk mee bezig was Jezus' profetie in Matthéüs 24:45-47 te vervullen. Feiten spreken luider dan woorden. Het besturende lichaam bestaat. Jehovah's christelijke getuigen weten en verklaren dankbaar dat deze religieuze organisatie niet door één man wordt geleid, doch dat ze een besturend lichaam van met de geest gezalfde christenen heeft."[36]

Helaas kwam het geschetste beeld eenvoudigweg niet met de werkelijkheid overeen. De feiten, die reeds aan de hand van de eigen, goedgekeurde publicaties van het Wachttorengenootschap en aan de hand van uitlatingen van bestuurders gepresenteerd zijn, laten duidelijk zien dat er gedurende Russells presidentschap in de negentiende eeuw in feitelijk opzicht geen sprake was van een besturend lichaam, evenzo gedurende Rutherfords presidentschap, en dat er gedurende Knorrs presidentschap in de zin bedoeld in de betreffende Wachttoren evenmin een besturend lichaam was. Het beeld dat werd geschetst klonk indrukwekkend, maar het was denkbeeldig, fictief. Feit is dat helemaal vanaf het ontstaan van de organisatie een monarchistische bestuursvorm de overhand had (het woord "monarch" dat van Griekse oorsprong is en "alleenheerser" betekent, wordt in woordenboeken ook wel omschreven als "een persoon die qua positie en macht boven ieder ander uitsteekt"). Dat de eerste president vriendelijk van aard was, de tweede hard en overheersend, en de derde uitermate zakelijk, verandert niets aan het feit dat ieder van de drie presidenten monarchistische autoriteit uitoefende. De overgrote meerderheid van de Getuigen die in het Wachttoren-artikel "de gemeenteleden" waren genoemd[37] - daarbij inbegrepen de meesten van de "gezalfden", die de "getrouwe en beleidvolle slaaf" vormen - was zich dit absoluut niet bewust. Diegenen die posities bekleedden die dicht genoeg bij de zetel van autoriteit lagen, wisten dat dat het geval was; hoe dichter bij die zetel, hoe duidelijker zij zich van de feiten bewust waren.

Dit gold in het bijzonder voor de leden van het Besturende Lichaam, en in 1975 besloot de "hond" dat het tijd was om "met de staart te kwispelen". De meeste leden vonden dat de feiten nu eindelijk eens overeen moesten komen met het gesproken en gedrukte woord.

Interessant was, dat wat nu werd ondernomen, in essentie hetzelfde was als wat de vier bestuurders in 1917 hadden voorgesteld: een reorganisatie, een krachtsinspanning van hun kant die in de Wachttorenpublicaties consequent werd omschreven als een 'ambitieus plan', een 'opstandige samenzwering' die 'door Gods goedheid niet slaagde!'. Vijfenvijftig jaar later kwam in wezen hetzelfde voorstel er wél door, doch slechts na maanden van beroering in het Besturende Lichaam.

 

© Copyright Raymond Franz

 

Voetnoten:

 

  1. ^ De uitdrukking "getrouwe en beleidvolle slaaf" komt uit Jezus' gelijkenis in Matthéüs 24:45-47; het getal 144.000 uit Openbaring 7:4 en 14:3.
  2. ^ Op dat moment hadden in het Lichaam zitting: Nathan Knorr, Fred Franz, Grant Suiter, Thomas Sullivan, Milton Henschel, Lyman Swingle, John Groh (tevens de bestuursleden van het Wachttorengenootschap) en verder William Jackson, Leo Greenlees, George Gangas en Raymond Franz. Inmiddels zijn overleden: Sullivan, Groh, Knorr, Jackson, Suiter, Greenlees en Fred Franz.
  3. ^ Het Besturende Lichaam komt iedere woensdag in voltallige zitting bijeen.
  4. ^ Het volgen van een hogere opleiding wordt over het algemeen afgeraden, omdat dit het geloof zou ondermijnen en immoraliteit zou bevorderen.
  5. ^ Tot op dat moment gold de regel dat een echtscheiding alleen schriftuurlijk juist was als de onschuldige partij de eiser was.
  6. ^ De regel luidde dat een dergelijke boete niet betaald moest worden, omdat het in deze situatie een toegeven van schuld zou zijn, en er daarom sprake zou zijn van een compromis aangaande iemands onkreukbaarheid. Deze regel is inmiddels gewijzigd.
  7. ^ In een artikel in De Wachttoren van 1 april 1970 (blz. 221) werd voor het eerst de aandacht gevestigd op dergelijke vormen van seksuele omgang, waarbij deze vrij uitvoerig aan de orde kwamen. Dit maakte ouderlingen ongetwijfeld gevoelig voor meldingen van dergelijk gedrag en was zeer waarschijnlijk de directe aanleiding voor déze melding van de slaapkamergeheimen van mensen.
  8. ^ Zie De Wachttoren van 15 februari 1973, blz. 126 en 127 en The Watchtower van 15 november 1972, blz. 703 en 704.
  9. ^ In een memorandum aan het Besturende Lichaam, gedateerd 9 augustus 1979, verklaarde een medewerker van het hoofdbureau die correspondentie behandelt: "Het ingenomen standpunt heeft veel, heel veel problemen veroorzaakt, vaak wanneer er een ongelovige man [waarmee wordt bedoeld: een man die niet bij de Getuigen is aangesloten] in betrokken was. Vrouwen stonden niet toe dat zulke echtgenoten op die manier het voorspel met hen bedreven of weigerden op die manier het voorspel met hun echtgenoot te bedrijven. Huwelijken zijn als gevolg hiervan verbroken."
  10. ^ Veel Getuigen zien de organisatie als "onze moeder" omdat deze benaming in het tijdschrift De Wachttoren is gebruikt, zoals in The Watchtower van 1 februari 1952, blz. 80 en 1 mei 1957, blz. 274, 284 en De Wachttoren van 1 april 1994, blz. 32.
  11. ^ De kopie is gemaakt van een carbon-doorslag en draagt daarom geen handtekening-stempel. Het kenmerk "SCE" duidt erop dat de brief werd opgesteld door Merton Campbell van de dienstafdeling.
  12. ^ Zie De Wachttoren van 1 mei 1972, blz. 287.
  13. ^ Het woord voor "overspel" in de oorspronkelijke Griekse tekst bij Matthéüs 19:9 is moikheia, dat, in tegenstelling tot porneia, slechts een zeer beperkte betekenis heeft en alleen betrekking heeft op overspel in de gewone betekenis van het woord.
  14. ^ De Nieuwe-Wereldvertaling vermeldt niet de naam van de vertaler ervan en wordt gepresenteerd als het anonieme werk van het "Vertaalcomité van de Nieuwe-Wereldbijbel". Andere leden van dit comité waren Nathan Knorr, Albert Schroeder en George Gangas. Fred Franz was echter de enige die voldoende kennis van de talen van de bijbel had om een dergelijke vertaling aan te pakken. Hij had twee jaar Grieks gestudeerd aan de Universiteit van Cincinnati, maar in Hebreeuws was hij autodidact.
  15. ^ Zie De Wachttoren van 1 maart 1973, blz. 158.
  16. ^ In de Engelse uitgave stond hier voor het woord gemeenteleden: rank and file; zie 37.
  17. ^ Mevrouw Russell trok zich in oktober 1886 vanwege onenigheid met haar man als mede-redacteur van Zion's Watch Tower terug, en vanaf 9 november 1897 leefde zij van hem gescheiden. Zij bleef echter tot 12 februari 1900 bestuurder van het Genootschap. In 1906 scheidde zij officieel van haar man.
  18. ^ Zion's Watch Tower, 15 juli 1906, blz. 229. [Zie ook Jehovah's Getuigen - Verkondigers van Gods Koninkrijk, blz. 143 - vert.]
  19. ^ Behalve in Zion's Watch Tower, werd Russells wilsbeschikking ook gepubliceerd in uitgaven van het tijdschrift in een aantal andere Europese talen, o.a. in het Duits, maar niet in het Nederlands.
  20. ^ Russell plaatste Rutherford niet bij deze vijf, maar in een tweede groepje van vijf mannen als plaatsvervangers, mochten de omstandigheden dat vereisen.
  21. ^ Het boek Jehovah's Witnesses in the Divine Purpose, uitgegeven in 1959, vermeldt op blz. 64 dat volgens de wet Russells stemaandelen na zijn dood niet meer geldig waren.
  22. ^ Kenmerkend voor Rutherfords manier van optreden was zijn besluit een boek uit te geven, getiteld The Finished Mystery. Dit boek werd gepresenteerd als het 'postume werk van Russell', maar in werkelijkheid was het geschreven door Clayton J. Woodworth en George H. Fisher. Rutherford had niet alleen nagelaten de bestuurders over het schrijven van het boek te raadplegen, maar bovendien wisten zij niet dat het uitgegeven zou worden totdat Rutherford het ten overstaan van de "Bethelfamilie" (de medewerkers van het hoofdbureau) vrijgaf. Latere Wachttorenpublicaties, met inbegrip van het boek Jehovah's Witnesses in the Divine Purpose (bladzijden 71 en 72), wekken de indruk dat dít de aanleiding en de belangrijkste reden voor de bezwaren van de vier bestuurders waren. De feiten worden hiermee geweld aangedaan, omdat Rutherford het ontslag van deze vier mannen als bestuurders bekendmaakte op dezelfde dag (17 juli 1917) als waarop hij het boek The Finished Mystery aan de medewerkers van het hoofdbureau presenteerde. De bekendmaking van het ontslag van de bestuurders vond zelfs plaats voorafgaand aan de presentatie van het boek.
  23. ^ A.H. MacMillan, Faith on the March (Englewood Cliffs: Prentice-Hall, Inc. 1957), blz. 80. Het voorwoord van dit boek werd geschreven door N.H. Knorr.
  24. ^ Zie The Finished Mystery, blz. 4 en 11; Zion's Watch Tower van 1 maart 1922, blz. 72 en 73; 1 mei 1922, blz. 131; 1 maart 1923, blz. 67 en 68.
  25. ^ De hierin aangehaalde schriftplaats is Judas vers 16, Statenvertaling.
  26. ^ A.H. MacMillan schrijft in Faith on the March (blz. 152): "Russell liet het meer aan het individu over zijn eigen verantwoordelijkheid te dragen.... Rutherford wenste eenheid te brengen in het predikingswerk, en geleidelijk aan begon hij de belangrijkste woordvoerder van de organisatie te worden, in plaats van ieder individu de gelegenheid te geven zijn eigen mening naar voren te brengen en zelf te bepalen wat hij dacht dat juist was en naar zijn eigen inzicht te handelen. Hij was van mening dat de boodschap het beste op deze manier, zonder tegenstrijdigheden, verspreid kon worden."
  27. ^ Het punt waar het om ging was ofwel het nieuwe gezichtspunt dat de "hogere machten" van Romeinen 13:1 niet de regeringsmachten der aarde waren, maar Jehovah God en Jezus Christus, ofwel de beslissing met betrekking tot het opheffen van de lichamen van ouderlingen; welke van de twee kan ik mij nu niet meer herinneren.
  28. ^ Van de drie personen die kopien ontvingen, was ik de enige die beleed van de "gezalfde" klasse te zijn, en dat al vanaf 1946.
  29. ^ Eeuwig leven - in de vrijheid van de zonen Gods, uitgegeven in 1968, blz. 30 en 31. [In het Engels uitgegeven in 1966 - vert.]
  30. ^ Ik wees erop dat de argumentatie hoofdzakelijk was gebaseerd op een gedeelte van de Schrift waarover men weinig met stelligheid kan beweren en dat de redenen die voor de wijziging werden gegeven op zijn best gezegd aan de magere kant waren.
  31. ^ In The Watchtower van 1 juni 1938, blz. 168, in een artikel over "organisatie", werden de uitdrukkingen "centraal lichaam" en "centrale autoriteit" slechts gebruikt voor het lichaam van apostelen en degenen die daar direct mee verbonden waren. Ze werden niet op de huidige tijd van toepassing gebracht. De uitdrukking "besturende lichaam" werd in zijn huidige betekenis voor het eerst gebruikt in The Watchtower van 15 oktober 1944, blz. 315, en 1 november 1944, blz. 328-333.
  32. ^ Marley Cole, Jehovah's Witnesses - The New World Society (New York: Vantage Press, 1955), blz. 86-89. Cole, een Getuige, schreef dit boek (met volledige medewerking van het Genootschap) alsof hij een niet-Getuige was die een objectief verslag geeft. Het idee was dat het boek, door het bij een externe uitgever te publiceren, personen zou bereiken die normaal geen lectuur van het Genootschap zouden aannemen. Het was dus een vorm van public-relations tactiek.
  33. ^ Idem, blz. 88.
  34. ^ Ofschoon de vice-president naar een "redactiecomité" verwijst, geeft hij later aan dat alleen hijzelf en president Knorr deel uitmaken van dat uit leden van de Bestuursraad gevormde comité. In werkelijkheid was er, behalve het 'comité' van deze twee personen, geen officieel "redactiecomité". In 1965 was Karl Adams de enige andere persoon wiens handtekening regelmatig onder te publiceren materiaal was vereist en hij zat niet in de Bestuursraad, noch beleed hij van de "gezalfde" klasse te zijn.
  35. ^ Zie het boek 's Mensen redding uit wereldbenauwdheid nabij!, uitgegeven in 1976, blz. 206-215; tevens De Wachttoren van 15 januari 1976, blz. 46-56.
  36. ^ De Wachttoren, 1 april 1972, blz. 217.
  37. ^ In het Engels: "rank and file", oorspronkelijk een aanduiding voor de gewone soldaten in het leger: later ook in gebruik geraakt ter aanduiding van de 'gewone' leden van een organisatie, onderscheiden van haar bestuursleden. (Zie ook blz. 58.)

Gewetensconflict

Gerelateerd